Bij deel 1 heb je nu de onderstaande begrippen geleerd met hun definities.

Ecosysteem  = een deel van het milieu waarin organismen met elkaar samenleven en wisselwerkingen hebben met hun omgeving. (een heide, een meer, de hele aarde, de zee etc).

Kringlopen
: processen in een kring / processen die cyclisch zijn.

Kringloop van water
: zee -> verdamping -> wolken -> regenen uit op land -> rivieren -> zee.

Evenwicht in een bos = dat de opbouw en afbraak met elkaar in evenwicht zijn. Er leven b.v. 
zoveel dieren als dat er voedsel voor die dieren aanwezig is.

Natuurlijke kringloop = in de natuur worden stoffen opgenomen en afgebroken. Die zijn met elkaar is evenwicht.


Draagkracht van de aarde en van landbouwgronden = het vermogen om soorten in leven te kunnen houden. 
 
 
Ecologische voetafdruk =
hoeveel grond (hectare) je gebruikt voor alles wat je nodig hebt en om al het afval te kunnen verwerken.

Afwenteling 
= kosten die je door anderen laat betalen

Waterbesparing 
= manieren om minder water te gebruiken

Waterstress
= de problemen die je krijgt als meer water wordt verbruikt dan dat er (aan regen) wordt aangevoerd.

Watervervuiling = schoon water dat te maken krijgt met stoffen die er niet in thuis horen. 

Bioaccumulatie = giftige stoffen hope zich op in de voedselketens.  B.v. het gif uit duizenden algen komt in vis terecht. Die vissen worden dan weer door ons gegeten. Ofwel we krijgen het gif binnen van vele duizenden algen.

Waterzuivering  waterplanten kunnen water zuiveren maar dat gebeurt ook in waterzuiveringscentrales. 

Hout heeft als voordeel dat het biobased is en dat het weer aan kan groeien als je voor elke gekapte boom weer een nieuwe plant.

Veevoer
voor Nederlandse koeien komt vaak niet uit Nederland maar uit ontwikkelingslanden. Daar worden de landbouwgronden steeds armer omdat onze mest niet terug gaat naar die landen. 

Veevoer Voor één kilo vlees heb je veel meer kilo’s veevoer nodig. Als je minder vlees eet heb je ook minder landbouwgronden nodig.

Kunstmest
= voedingsstoffen voor planten die met veel energie gemaakt worden op een kunstmatige manier.

Bestrijdingsmiddelen = middelen om insecten en schimmels te doden.


Biologische landbouw = landbouw zonder bestrijdingsmiddelen en kunstmest.

Biologische voeding = voeding waar bij de productie geen kunstmest en bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt.

Voedseltransporten
kunnen een behoorlijke impact hebben op het milieu als b.v. de kiwi’s uit Nieuw Zeeland komen en de Granny’s uit Chili. Voor voedsel worden heel wat kilometers gereden.

Dierenleed
dieren in de bio-industrie zitten vaak dicht op elkaar, komen de stallen/ hokken niet uit worden snel gescheiden van hun moeders, staan in hun ontlasting etc.

Labels en keurmerken Er bestaan allerhande labels en keurmerken die aangeven of producten diervriendelijk zijn, of dieren genoeg ruimte hebben, vrije uitloop hebben, geen bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, evenwichtig gevangen worden ect.


Gezond eten gezonde voeding
té is nooit goed. Eet gevarieerd. Verse producten. Fruit. Drink regelmatig.
Eet liefst zoveel mogelijk plantaardig etc.

Voedselverspilling =
we bereiden meer voedsel dan we eten en gooien dat dan maar weg. Dat is voedselverspilling.

Verspillingsfabriek
daarin wordt voedsel dat anders wordt weggegooid verwerkt b.v. tot soep.

Vermesting
Mest van de bio-industrie komt via de lucht in natuurgebieden terecht. Hierdoor worden de bodems voedselrijker terwijl ze dat nooit geweest zijn. Hierdoor verandert de flora. Planten met allerhande mooie bloemen verdwijnen en saaie groene brandnetels en bramen komen er voor in de plaats. Dat moeten we dus zien te voorkomen.

Biodiversiteit
is het aantal soorten in een bepaald gebied.

Duurzame voeding =
streekgebonden, seizoensgebonden biologische voeding.

Bevolkingsgroei = hoe de bevolking op aarde toeneemt. 
In 1960 waren er 3 miljard mensen. Nu 7,5 miljard en het gaat naar 10 miljard mensen.

Extra groei
= er zijn steeds meer mensen op aarde maar die worden ook nog eens steeds ouder en welvarender. Hierdoor neemt het verbruik op aarde nog sneller toe.

Het broeikaseffect =
het opsluiten van hitte in de atmosfeer door broeikasgassen. Door het verbranden van fossiele brandstoffen neemt de hoeveelheid broeikasgassen toe waardoor er meer hitte wordt opgesloten.

Gevolgen van het broeikaseffect
= dat de temperatuur op aarde hoger wordt en dus ook de krachten. Het regent harder en orkanen worden krachtiger. Meer droogten, meer bosbranden, het smelten van de poolkappen, stijging van de waterspiegel, misoogsten, ect.

Fossiele brandstoffen = aardolie, aardgas en steenkool. = zonne-energie van vroeger = planten die zijn gegroeid op zonlicht en die zijn samengeperst onder dikke aardlagen.


Fossielvrij = dat je geen fossiele brandstoffen verbrandt om aan energie te komen maar dat je daar duurzame energietechnieken voor inzet als windmolens, zonnepanelen etc. Door de verbranding van fossiele brandstoffen komt CO2 vrij uit stoffen die ooit onder de grond zaten. Dat is allemaal extra CO2. Door duurzame energietechnieken in te zetten doe je daar niet aan mee.

CO2-toename ontstaat doordat we fossiele brandstoffen verbranden en omdat bomen gekapt worden. Bomen en planten absorberen CO2 en maken er zuurstof van. Als we die kappen gaat dat niet meer.

Duurzame mobiliteit = vervoer of transport zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen en met hulpmiddelen (fiets, auto, vliegtuig, boot) waarbij de grondstoffen in de cirkels zitten.