Open menu

De wetgeving zegt m.b.t. Reinigen en wassen van textiel

garen8

Artikel 4.95

1.   Het reinigen van textiel vindt voor zover daar chemische stoffen bij worden gebruikt, uitsluitend plaats met behulp van PER of niet-gechloreerde alifatische koolwaterstoffen.

2.   Bij ministerile regeling kunnen andere stoffen dan genoemd in het eerste lid, worden aangewezen.

1.     Degene die een inrichting drijft waarin activiteiten worden uitgeoefend als bedoeld in het eerste lid, voert een oplosmiddelenboekhouding waarin het verbruik van vluchtige organische stoffen per kilogram per jaar wordt geregistreerd.

2.     De oplosmiddelenboekhouding, bedoeld in het derde lid, bevat ten minste de volgende gegevens:

a.      het totaal aan inkoop van VOS-houdende producten in het betreffende kalenderjaar;

b.      de voorraad aan VOS-houdende producten en afvalstoffen op 1 januari van elk jaar;

c.      de totale hoeveelheid vluchtige organische stoffen aanwezig in afvalstoffen, die in het betreffende kalenderjaar uit de inrichting zijn afgevoerd;

d.      het totale verbruik van vluchtige organische stoffen in het verstreken kalenderjaar, te berekenen uit het verschil tussen de ingekochte hoeveelheden, de afgevoerde hoeveelheden, de aan de leverancier geretourneerde hoeveelheden en het voorraadverschil, en

e.      de totale hoeveelheid textiel, uitgedrukt in kilogram gereinigd textiel, die is gereinigd.   

3.     De oplosmiddelenboekhouding, bedoeld in het derde lid, wordt ten minste gedurende drie jaren bewaard en ter inzage gehouden.

garen7

 Artikel 4.96

1.   Bij het reinigen en wassen van textiel is de immissieconcentratie van PER in een besloten ruimte van een gevoelig object, die geen deel uitmaakt van de inrichting, per week gemiddeld niet meer dan 0,25 milligram per normaal kubieke meter.

2.   Het eerste lid is niet van toepassing indien de gebruiker van een ruimte als bedoeld in dat lid geen toestemming geeft voor het verrichten van een meting als bedoeld in dat lid.

3.   Bij het reinigen en wassen van textiel is de immissieconcentratie van PER ter plaatse van gevoelige objecten en niet tot de inrichting behorende balkons, terrassen of tuinen, per jaar gemiddeld niet meer dan 0,25 milligram per normaal kubieke meter.

4.   Voor het bepalen van de immissieconcentratie van PER, bedoeld in het eerste of derde lid, wordt de methode met absorptiemateriaal of de methode met continu registrerende meetapparatuur toegepast.

5.   In afwijking van artikel 1.1 wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder gevoelig object: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat bestemd is voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterreinen voor ten hoogste vijftien kampeermiddelen.

Artikel 4.97

1.   Bij het meten van de immissieconcentratie van PER in de binnenlucht in een besloten ruimte van een gevoelig object, die geen deel uitmaakt van de inrichting, bedoeld in artikel 4.96, vierde lid, door middel van de methode met absorptiemateriaal zijn het tweede tot en met vijftiende lid van toepassing.

2.   Voor de metingen wordt gebruik gemaakt van monsterneming door middel van adsorptiemateriaal in buisjes of badges.

3.   De toe te passen buisjes of badges hebben een detectielimiet van 0,1 milligram per normaal kubieke meter of lager en zijn volgens de schriftelijke verklaring van de fabrikant of leverancier geschikt voor de toepassing bij deze meetmethode.

4.   Bij de toepassing van buisjes of badges de door de fabrikant of leverancier opgestelde gebruiksvoorschriften worden in acht genomen.

5.   De bemonstering van de binnenlucht kan zowel passief als actief plaatsvinden. In geval van actieve bemonstering vindt deze plaats met een daartoe geschikte pomp.

6.   De gasconcentratie in de binnenlucht wordt na analyse van de koolbuisjes berekend uit het quotint van de aangetroffen hoeveelheid PER in de bemonstering en het totaal doorgezogen luchtvolume.

7.   De te bemonsteren ruimte is een ruimte waar personen verblijven of werkzaam zijn en direct grenst aan de inrichting.

8.   De plaats van monsterneming wordt vrij in de betreffende ruimte gepositioneerd op een zodanige plaats dat gassen kunnen worden bemonsterd. De afstand tussen die plaats en een vloer, een wand en het plafond van de te bemonsteren ruimte is ten minste 50 centimeter.

9.   De buisjes of badges zijn gedurende de voorgeschreven meettijd in de ruimte op dezelfde plek aanwezig.

10. Gedurende de bemonsteringsperiode mag in de te bemonsteren ruimte geen gebruik worden gemaakt van oplosmiddelhoudende materialen.

11. Het al dan niet aanwezig zijn van personen, de duur van die aanwezigheid en de wijze van ventileren en de duur daarvan gedurende een meting in de ruimte worden in een verslag vastgelegd.

12. De meettijd bedraagt ten minste n week.

13. Met de buisjes of badges wordt een gemiddelde immissieconcentratie gemeten over de meetperiode.

14. De gemeten of de berekende immissieconcentratie mag uitsluitend voor de gevoelige objecten worden gecorrigeerd met de expositieduur, op basis van de gemiddelde verblijfstijd in zodanig object die redelijkerwijs mag worden verondersteld.

15. Van een meting wordt een verslag gemaakt dat op het eerste verzoek van het bevoegd gezag wordt overgelegd en gedurende ten minste twee jaren na de eerstvolgende meting in de inrichting wordt bewaard.

garen9

Artikel 4.98

1.   Bij het meten van de immissieconcentratie van PER in de binnenlucht in een besloten ruimte van een gevoelig object, die geen deel uitmaakt van de inrichting, bedoeld in artikel 4.96, vierde lid, door middel van de methode met continu registrerende meetapparatuur zijn het tweede tot en met tiende lid van toepassing.

2.   Er wordt gebruik gemaakt van continu registrerende meetapparatuur die een detectielimiet heeft van 0,1 milligram per normaal kubieke meter of lager.

3.   Er wordt gemeten gedurende ten minste een hele werkdag waarbij het begin van een meting ligt op ten minste een uur voor de start van de bedrijfsvoering en het einde van een meting ligt op een uur na het beindigen van de bedrijfsvoering op die werkdag.

4.   De weekgemiddelde immissieconcentratie wordt berekend door de gemiddelde gemeten immissieconcentratie tijdens de bedrijfsvoering te vermenigvuldigen met het quotint van het totaal aantal bedrijfsuren op weekbasis en het totaal aantal uren in een week dat 168 uur bedraagt.

5.   De gemeten of berekende immissieconcentratie mag uitsluitend voor een besloten ruimte van een gevoelig object worden gecorrigeerd met de expositieduur op basis van de gemiddelde verblijfstijd in die besloten ruimte, die redelijkerwijs mag worden verondersteld.

6.   De te bemonsteren ruimte is een ruimte waar personen verblijven of werkzaam zijn en direct grenst aan de inrichting.

7.   De plaats van monsterneming wordt vrij in de betreffende ruimte gepositioneerd op een zodanige plaats dat gassen kunnen worden bemonsterd. De afstand tussen die plaats en een vloer, een wand en het plafond van de te bemonsteren ruimte is ten minste 50 centimeter.

8.   Gedurende de bemonsteringsperiode in de te bemonsteren ruimte mag geen gebruik worden gemaakt van oplosmiddelhoudende materialen.

9.   Het al dan niet aanwezig zijn van personen, de duur van die aanwezigheid, de wijze van ventileren en de duur daarvan gedurende een meting in de ruimte, worden in een verslag vastgelegd.

10. Van een meting een verslag wordt gemaakt dat op het eerste verzoek van het bevoegd gezag wordt overgelegd en gedurende ten minste twee jaren na de eerstvolgende meting in de inrichting wordt bewaard.

Artikel 4.99

1.   Bij het meten van de immissieconcentratie van PER in de buitenlucht, bedoeld in artikel 4.96, vierde lid, door middel van de methode met absorptiemateriaal zijn het tweede tot en met negentiende lid van toepassing.

2.   Er wordt gebruik gemaakt van monsterneming door middel van absorptiemateriaal in buisjes of badges.

3.   De toe te passen buisjes of badges hebben een detectielimiet van 0,1 milligram per normaal kubieke meter of lager en zijn volgens de schriftelijke verklaring van de fabrikant of leverancier geschikt voor de toepassing bij deze meetmethode.

4.   Bij de toepassing van buisjes of badges worden de door de fabrikant of leverancier opgestelde gebruiksvoorschriften in acht worden.

5.   De bemonstering van de buitenlucht kan zowel passief als actief plaatsvinden. In geval van actieve bemonstering vindt deze plaats met een daartoe geschikte pomp.

6.   De gasconcentratie in de buitenlucht wordt na analyse van de koolbuisjes berekend uit het quotint van de aangetroffen hoeveelheid PER in de bemonstering en het totaal doorgezogen luchtvolume.

7.   De meettijd bedraagt ten minste twee weken.

8.   De monstername vindt plaats in de buitenlucht en bij de keuze van een meetplaats wordt in beschouwing genomen:

a.   de afstand van het emissiepunt tot het dichtstbij gelegen gevoelige object, en

b.   de te verwachten wijze van emissie, waaronder het concentratieverloop in de tijd.

 9.   De aanwezige en mogelijke emissieplaatsen en gevoelige objecten worden genventariseerd overeenkomstig de bij ministerile regeling gestelde selectielijst meetplaatsen PER-imissiemeting.

10. Als gevoelige objecten worden aangemerkt:

a.   te openen ramen, deuren en ventilatieroosters;

b.   terrassen;

c.   balkons;

d.   tuinen; en

e.   perceelsgrens.

11. Per genventariseerde emissieplaats wordt de omvang van de emissie ingeschat.

12. De afstand tot een gevoelig object wordt bepaald of ingeschat en ingedeeld in de volgende categorien:

a.   minder dan 5 meter;

b.   vanaf 5 tot 15 meter;

c.   vanaf 15 tot 25 meter;

d.   vanaf 25 meter.

13. Uit de genventariseerde gevoelige objecten wordt een selectie gemaakt van de gevoelige objecten die de meeste relevantie hebben.

14. De resultaten van de inventarisatie van aanwezige en mogelijke meetplaatsen en gevoelige objecten, bedoeld in het negende lid, de inschatting van de emissie, bedoeld in het elfde lid, en de indeling en selectie van gevoelige objecten, bedoeld in het twaalfde en dertiende lid, worden in een verslag opgenomen.

15. Een meting vindt plaats ter plaatse van de geselecteerde gevoelige objecten, bedoeld in het dertiende lid. Indien het gevoelige object geen perceelsgrens is, vindt tevens op de perceelsgrens een meting plaats. Indien meting op de perceelsgrens niet mogelijk is, wordt een plaats genomen die zo dicht mogelijk bij de perceelsgrens ligt.

16. De exacte plaats van elke meetplaats wordt op een situatietekening aangegeven, die wordt opgenomen in een verslag.

17. Het meetinstrumentarium wordt ter plaatse van een meetplaats bevestigd.

18. De jaargemiddelde immissieconcentratie is gelijk aan de gemiddelde concentratie die gedurende twee weken wordt gemeten.

19. Van een meting wordt een verslag gemaakt dat op eerste verzoek van het bevoegd gezag wordt overgelegd en gedurende ten minste twee jaren na de eerstvolgende meting in de inrichting wordt bewaard.

Artikel 4.100

1.   Bij het meten van de immissieconcentratie van PER in de buitenlucht, bedoeld in artikel 4.96, vierde lid, door middel van de methode met continu registrerende meetapparatuur zijn het tweede tot en met twintigste lid lid van toepassing.

2.   Er wordt gebruik gemaakt van continu registrerende meetapparatuur dat een detectielimiet heeft van 0,1 milligram per normaal kubieke meter of lager.

3.   Er wordt gemeten gedurende ten minste een hele werkdag waarbij het begin van een meting ligt op ten minste een uur voor de start van de bedrijfsvoering en het einde van een meting ligt op een uur na het beindigen van de bedrijfsvoering op die werkdag.

4.   De meting wordt uitgevoerd bij de op de meetplaats van toepassing zijnde meest voorkomende windcondities met betrekking tot de windrichting en windsnelheid.

5.   Indien een gevoelig object zich niet aan de lijzijde van de meest voorkomende windrichting bevindt, wordt een meting uitgevoerd gedurende een tweede hele werkdag bij een tegenovergestelde windrichting.

6.   Voor het vaststellen van de meest voorkomende windcondities wordt gebruik gemaakt van de jaargegevens van het KNMI weerstation dat het dichtst bij de locatie is gelegen en deze gegevens worden in een verslag vermeld.

7.   Een meting wordt niet uitgevoerd wanneer er neerslag valt noch wanneer het mistig is.

8.   De monstername vindt plaats in de buitenlucht en bij de keuze van een meetplaats wordt in beschouwing genomen:

a.   de afstand van het emissiepunt tot het dichtstbij gelegen gevoelige object; en

b.   de te verwachten wijze van emissieconcentratieverloop in de tijd.

9.   Aanwezige en mogelijke emissieplaatsen van gevoelige objecten worden genventariseerd overeenkomstig de bij ministerile regeling vastgestelde selectielijst meetplaatsen PER-imissiemeting.

10. Als gevoelige objecten worden aangemerkt:

a.   te openen ramen, deuren en ventilatieroosters;

b.   terrassen;

c.   balkons;

d.   tuinen; en

e.   de perceelsgrens.

11. Per genventariseerde emissieplaats wordt de omvang van de emissie ingeschat.

12. De afstand tot een genventariseerd gevoelig object wordt bepaald of ingeschat en ingedeeld in de volgende categorien:

a.   minder dan 5 meter;

b.   vanaf 5 tot 15 meter;

c.   vanaf 15 tot 25 meter;

d.   vanaf 25 meter.

13. Uit de genventariseerde gevoelige objecten wordt een selectie gemaakt van de gevoelige objecten die de meeste relevantie hebben.

14. De resultaten van de inventarisatie van aanwezige en mogelijke meetplaatsen en gevoelige objecten, bedoeld in het tiende lid, de inschatting van de emissie, bedoeld in het elfde lid, en de indeling en selectie van gevoelige objecten, bedoeld in het twaalfde en dertiende lid, worden in een verslag opgenomen.

15. Een meting vindt plaats ter plaatse van de geselecteerde gevoelige objecten, bedoeld in het dertiende lid. Indien het gevoelige object geen perceelsgrens is, vindt tevens op de perceelsgrens een meting plaats. Indien meting op de perceelsgrens niet mogelijk is wordt een plaats genomen die zo dicht mogelijk bij de perceelsgrens ligt.

16. De exacte plaats van elke meetplaats wordt op een situatietekening aangegeven, die wordt opgenomen in een verslag.

17. Het meetinstrumentarium wordt ter plaatse van een meetplaats bevestigd.

18. De gemiddelde immissieconcentratie wordt bepaald door de gemeten gemiddelde immissie te vermenigvuldigen met het quotint van het totaal aantal bedrijfsuren op jaarbasis en het totaal aantal uren per jaar. Het totaal aantal uren per jaar bedraagt 8760. Vervolgens wordt de gemeten immissie gecorrigeerd met de expositieduur die redelijkerwijs mag worden verondersteld, op het gevoelige object. De toe te passen expositieduur wordt ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.

19. Zowel de niet gecorrigeerde als de gecorrigeerde waarde van de berekende jaargemiddelde immissie wordt in een verslag vermeld.

20. Van een meting wordt een verslag gemaakt dat op eerste verzoek van het bevoegd gezag wordt overgelegd en gedurende ten minste twee jaren na de eerstvolgende meting in de inrichting wordt bewaard.

Artikel 4.101

1.   Een machine bestemd voor het reinigen met een koolwaterstof wordt zo ingesteld, gebruikt en onderhouden dat de hoeveelheid van die koolwaterstof in het gereinigde textiel en in de vrijkomende drooglucht niet meer bedraagt dan 20 gram per kilogram gereinigd textiel.

2.   Indien bij ministerile regeling als bedoeld in artikel 4.95, tweede lid, een andere stof wordt aangewezen dan die genoemd in het eerste lid, kan bij die regeling tevens de ten hoogste toelaatbare hoeveelheid van die stof in het gereinigde textiel en in de vrijkomende drooglucht worden aangegeven.

 3.   De drijver van de inrichting bewaart het laatste keurings- en onderhoudsrapport, waaruit mede blijkt wie en wanneer de keuring of het onderhoud heeft onderscheidenlijk is verricht.

Artikel 4.102

1.   Bij het in het vuilwaterriool lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen en wassen van textiel wordt ten minste voldaan aan het tweede en derde lid.

2.   Afvalwater afkomstig van het wasproces bevat in enig steekmonster niet meer dan 0,1 milligram PER per liter.

3.   Het te lozen afvalwater kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd.

Artikel 4.103

Bij het reinigen en wassen van textiel wordt ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico, voldaan aan de bij ministerile regeling te stellen eisen.

4.7.4a Mechanische verwerking van textiel

 Artikel 4.103a

 Onverminderd de artikelen 2.5 en 2.6 is bij het geautomatiseerd weven, spinnen en breien, de emissieconcentratie van totaal stof niet meer dan:

a.      5 milligram per normaal kubieke meter indien de massastroom van totaal stof gelijk is aan of groter is dan 200 gram per uur;

b.      50 milligram per normaal kubieke meter indien de massastroom van totaal stof kleiner is dan 200 gram per uur.

Artikel 4.103b

Bij het geautomatiseerd weven, spinnen en breien van textiel, worden ten behoeve van het voorkomen dan wel beperken van diffuse emissies en het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, de bij ministerile regeling voorgeschreven maatregelen toegepast.

4.7.4b Lassen van textiel

Artikel 4.103c

Bij het lassen van textiel wordt ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht ten minste voldaan aan de bij ministerile regeling te stellen eisen.

4.7.4c Lijmen en coaten van textiel

Artikel 4.103d

Onverminderd de artikelen 2.5 en 2.6 is bij het aanbrengen van coating of lijmlagen de emissieconcentratie van totaal stof niet meer dan:

a.     5 milligram per normaal kubieke meter indien de massastroom van totaal stof naar de lucht gelijk is aan of groter is dan 200 gram per uur; en

b.    50 milligram per normaal kubieke meter indien de massastroom van totaal stof naar de lucht kleiner is dan 200 gram per uur.

Artikel 4.103e

1.     Degene die de inrichting drijft, neemt bij het lijmen en coaten van textiel de bij ministerile regeling voorgeschreven emissiereducerende maatregelen met betrekking tot vluchtige organische stoffen tenzij deze niet kosteneffectief of technisch uitvoerbaar zijn.

2.     Het eerste lid is niet van toepassing indien het totaal verbruik van vluchtige organische stoffen bij de in het eerste lid genoemde activiteiten minder bedraagt dan 1.000 kilogram per jaar, zoals dat blijkt uit de oplosmiddelenboekhouding, bedoeld in het derde lid.

3.     Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid drijft, voert een oplosmiddelenboekhouding waarin het verbruik van vluchtige organische stoffen per kilogram per jaar wordt geregistreerd.

4.     De oplosmiddelenboekhouding, bedoeld in het derde lid, wordt ten minste drie jaren in de inrichting bewaard en ter inzage gehouden.

5.     Indien de drempelwaarden, genoemd in bijlage IIa van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer worden overschreden, zijn het eerste tot en met het vierde lid niet van toepassing en is dat besluit van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.103f

Bij het reinigen, lijmen en coaten van textiel worden ten behoeve van:

a.     het voorkomen dan wel beperken van diffuse emissies;

b.    het voorkomen dan wel beperken van geurhinder;

c.     het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico,

de bij ministerile regeling voorgeschreven maatregelen toegepast.

garen6